P.J. S Felder (2001)
Bioklasten-stratigrafie of ecozonatie voor het krijt (Santoniaan - Campaniaan - Maastrichtiaan) van Zuid-Limburg en oostelijk België
Geological Survey of Belgium, vol. n°47 - 2001. Memoirs of the Geological Survey of Belgium.
Bioclast-stratigraphy, or ecozonation, of the Cretaceous (Santonian - Campanian -Maastrichtian) in South Limburg (the Netherlands) and eastern Belgium.
A brief overview is presented of lithological subdivisions that have been published over the years for the Upper Cretaceous sediments (Santonian-Campanian-Maastrichtian) in Belgium, the Netherlands and Germany (Fig. 2).
The various Formations and Members with their respective type localities are briefly described, followed by a discussion of bioclasts and bioclasts ecozones. The results of samples from boreholes and outcrops studied for their bioclast content are subdivided into ecozones, such as the ones described previously for the Belgian Campine area (Felder, 1994) (Fig. 3). The bioclast ecozones are compared with the lithological and international subdivi- sions of the Late Cretaceous (Fig. 4 ).
In the outcrop area encompassing the southern part of both Limburg provinces and the northern part of Liège province, samples were taken over considerably shorter intervals (0.15-1.00m ) than in the Belgian Campine and the Brabant Massif where the Cretaceous is only accessible by boreholes (3.00-5.00m). Therefore, more peaks and throughs could be distinguished in the relative number of bioclasts. From a comparison of the data it appears that it is possible to correlate the majority of these peaks. Numbers given here to the peaks have been defined as follows: they are preceded by a capital letter (either followed by a lower cast letter or not) to indicate the bioclast group (e.g. F. Foraminifera, B. Bryozoa, Be. Belemnoidae, Br. Brachiopoda, etc.). The letter (or letters) are followed by the Roman numeral of the bioclast ecozone ( e.g. FII, FV, BIV, BV, BeI, BeIII, BrIII, BrIV) in which the peaks are situated. Finally follows an Arab numeral (e.g. FII3, FV3, BIV3, BV3, BeII3, BeIII3, BrII3, BrIV3) to indicate the order of peaks in the ecozone.
Previous1y subdivided and numbered units within the ecozones are here maintained. For instance, in the Vijlen Member seven units (Vijlen 0- Vijlen 6) were distinguished and the peaks of foraminifera identified with letters (A up to including L) (Felder & Bless, 1994; Felder, 1997a). The Crinoidea units were also numbered within the ecozones IV and V (CR1 up to and CR10), as were the Pelecypoda units previously distinguished in ecozones IVa, IVb and V (Felder, 1997b). To elucidate matters, the letter P is here added to these Pelecypoda units. The peaks within these Pe1ecypoda units were previously distinguished by x and y. Following this numbering, the Pelecypoda in other ecozones (II, III en VI) are subdivided into a similar way. The separate peaks, however, are distinguished in these newly subdivided units, by using successive Arab numerals.
The overviews (Fig. 9, 21, 26, 29 and 30) present an overview of the various ecozones and illustrate the sedimentary variability of the extended Maastricht type area.
Résumé
Stratigraphie par bioclastes, ou écozonation, dans le Crétacé (Santonien - Campanien -Maastrichtien) de Limbourg (Pays Bas) et de la Belgique orientale.
Ce livre présente une revue des subdivisions lithologiques du Crétacé supérieur (Santonien-Campanien-Maastrichtien) en Belgique, aux Pays-Bas et en Allemagne. Les Formations et les Membres ainsi que leurs localités-types sont décrits succinctement suivi d'une discussion sur les bioclastes et leurs écozones. Un inventaire des bioclastes de tous les échantillons de sondages ou d'affleurements a été effectué. Une subdivision en écozones complète celle déjà existante pour la Campine belge (Felder, 1994) (Fig. 3). Les écozones basées sur les bioclastes sont comparées avec les subdivisions lithologiques récentes du Crétacé (Fig. 4).
Pour les affleurements de la partie méridionale des provinces du Limbourg et du nord de la province de Liège, des échantillons ont été prélevés à intervalle très court, entre 0.15 et 1.00 m, tandis que pour ceux situés en Campine belge, le prélèvement de cuttings de forage a été effectué entre 3.00 et 5.00 m de sorte qu'un nombre moins important de pics et de creux dans les proportions relatives de bioclastes peuvent y être reconnus. En comparant ces données, il est possible de corréler la majorité des pics. Les numéros donnés aux pics sont définis de la manière suivante: une lettre en capitale (suive éventuellement par une lettre en minuscule) pour indiquer le groupe de bioclastes (par exemple, F=Foraminifera, B=Bryozoa, Be=Belemnoidae, Br=Brachiopoda, etc..), ensuite vient un chiffre romain numérotant les écozones où les pics sont situés (par exemple FII, FV, BIV, BV, BeII, BeIII, BrIII, BrIV, etc.. .) et pour terminer un chiffre arabe indiquant l'ordre de succession des pics dans chaque écozone (par exemple FII3, FV3, BIV3, BV3, Be3, BeII3, BrIII3, BrIV3, etc).
Les unités qui par le passé, ont déjà été subdivisées et numérotées dans des écozones sont toujours maintenues. Par exemple, dans le Membre de Vijlen, pour les sept unités (Vijlen 0- Vijlen 6) identifiées, les pics de Foraminifera ont été complétés par des lettres (de A jusqu'à L) (Felder & Bless, 1994; Felder, 1997a). Il en est de même pour les unités de Crinoidea dans les écozones IV et V dont le numérotation se situe entre CR 1 à CR 10 ainsi que pour les unités de Pelecypoda répertoriées antérieurement dans les écozones IVa, IVb et V (Felder, 1997b). Suivant Felder, les pics de Pelecypoda avaient été distinguées par les lettres x et y. Pour compléter le nomenclature utilisée par Felder (1997b), la lettre P est ajoutée à ces unités. Alors que dans les autres écozones (II, III et IV), les pics de Pelecypoda sont subdivisés par l'utilisation de chiffres arabes.
Des vues générales (Figures 9, 21, 26, 29 et 30) présentent un plan des différentes écozones et illustrent la sédimentation variable de cette région-type du Maastrichtien.
Samenvatting
Bioklasten-stratigrafie of ecozonatie voor het Krijt (Santoniaan - Campaniaan -Maastrichtiaan) van Zuid Limburg en oostelijk België.
Er wordt een summier overzicht gegeven van de lithologische indelingen die in de loop van de tijd gemaakt zijn van de Laat Krijt-afzettingen (Santoniaan-Campaniaan-Maastrichtiaan) in België, Nederland en Duitsland (fig. 2). De verschillende Formaties en Leden met hun typelokaliteiten worden kort beschreven. Daarna wordt ingegaan op de bioklasten en de onderscheiden bioklasten-ecozones.
De resultaten van de monsters uit de boringen en ontsluitingen die onderzocht werden op bioklasten zijn naar hun bioklasten-inhoud ingedeeld in ecozones (fig. 3) zoals ze reeds eerder beschreven werden in de Belgische Kempen (Felder, 1994). De bioklasten-ecozones worden vergeleken met de lithologische- en de internationale indeling van het Laat Krijt (fig. 4).
Omdat de monsters uit ontsluitingen in de beide Limburgen en in het Luikse gebied over aanmerkelijk kortere afstanden genomen werden (0. 15 - 1.00 m), dan in de boringen van de Belgische Kempen en het Massief van Brabant (3.00 - 5.00 m), zijn er meer pieken en dalen te onderscheiden in de relatieve hoeveelheden van de bioklasten.
Uit een vergelijk van de gegevens blijkt dat het mogelijk is het merendeel van de pieken met elkaar te correleren. De pieken van sommige groepen van bioklasten werden genummerd. De hier gegeven nummers aan de pieken zijn als volgt samengesteld. Ze worden voorafgegaan door een kapitale letter (eventueel gevolgd door een onderkast-letter) om de bioklastengroep aan te duiden (bijv. F. Foraminifera, B. Bryozoa, Be. Belemnoidae, Br. Brachiopoda, enz.).
De letter (of letters) worden daarna gevolgd door het Romeinse cijfer van de bioklasten-ecozone (b.v. FII, FV, BIV, BV, Bell, BeIII, BrII, BrIV) waarbinnen de piek gelegen is. Tenslotte volgt achter deze combinatie nog een Arabisch nummer (b.v. FII3, FV3, BIV3, BV3, BeII3, BeIII3, BrII3 en BrIV3) om de volgorde binnen de ecozone aan te geven. De reeds eerder ingedeelde en genummerde eenheden binnen de ecozones blijven hier gehandhaafd. Zo werden in de Kalksteen van Vijlen zeven eenheden (Vijlen 0- Vijlen 6) onderscheiden en de pieken van de Foraminifera genummerd met letters (A t/m L) (Felder & Bless, 1994 en Felder, 1997a). De Crinoidea-eenheden werden ook reeds binnen de ecozones IV en V genummerd (CR 1 t/m CR 10) evenals de Pelecypoda-eenheden in de ecozones IVa, IVb en V (Felder, 1997b). Ter verduidelijking wordt hier voor de nummers van deze Pelecypoda-eenheden een P gevoegd.
De pieken binnen deze Pelecypoda-eenheden werden reeds eerder in deze eenheden x en y genoemd. In navolging met deze nummering worden de Pelecypoda in de andere ecozones (II, III en VI) op een soortgelijke wijze in Pelecypoda-eenheden verdeeld. De afzonderlijke pieken worden echter in deze nieuw ingedeelde eenheden van een Arabisch volgnummer voorzien. De overzichten (fig. 9,21,26,29 en 30) geven tenslotte een beeld van de onderlinge relaties tussen de ecozones en laten tevens de sedimentaire verschillen zien die in dit Maastrichts typegebied zijn opgetreden.
Document Actions